BOEK: Doel2020. Het gevecht om Doel en de polder (door Jan Creve)

€ 24,- overschrijving op rek. nr. BE 26 4186 0588 9129 van Doel2020, vermelding van je adres en "Bestelling boek Doel 2020"

 
 

Het 'Doel' van Wannes Van de Velde

"Een mens bestaat alleen in wat hij voortbrengt. Hij is een maker, en hierin wint hij het van de goden". (1)

De stem van Antwerpen zwijgt. Zijn dialect -in se een platte haventaal, "met een warme patat in de mond te spreken"-, werd op zijn tong een gestileerde diamant. Wannes was nooit platvloers, leefde en zong stijlvol.

Vanaf zijn tweede levensjaar beheerste hij dat Antwerps "haarscherp, nagenoeg feilloos" (2). In zijn zinnen bracht hij het verleden mee, smokkelde oude woorden en uitdrukkingen binnen: alsof hij zich daardoor los wilde maken van de tijd en in een soort onvergankelijke taal van alle tijden wilde zingen. Dit contrast tussen de lingua universalis en de meest actuele, moderne onderwerpen verleende spanning aan zijn liederen. Precies door die merkwaardige, archaïsche taal kreeg dat aandoenlijke, vulgaire volkse iets plechtigs, bijwijlen iets eerbiedwaardig religieus.

Antwerpser dan Wannes kon niemand zijn: Antwerpen was het paradijs dat overliep van mirakelen. Soms zette hij een stap buiten zijn stad en genoot van de buiten. De natuur was zijn tweede natuur.

Via mijn broer, Rudy Meekers leerde ik hem kennen: een ernstig te nemen baard, rolkraag met pull, een kerel, wiens kapper blijkbaar gestorven was: helemaal tegen de geldende kleding- en kapperscode in, net nog geen "langharig, werkschuw tuig". Wij botsten op hem in de Gard Civik, een alternatief jazz-café, of bij Ferre Grignard in de Muze, waar ik al eens de ladder naar de eerste verdieping opklom om een Claus, een Campert, een Van Maele, een Rudy Meekers, een Van Calster, Adriaan Peel en andere kleurrijke figuren voor te stellen op een literaire avond.

Ik leerde Wim eerst als schilder kennen. "Zo belandde ik op de weg der schone kunsten, werd langzaamaan een jonge belofte, vond een kring van gelijkgestemden, vrienden van de nacht, schilders, dichters, filosofen. Er werd hard gewerkt en nog meer gediscussieerd. We waren bezeten van onze gedachten, wilden het 'maken' en zo mogelijk in één moeite de wereld veranderen" schrijft hij in de "Prelude" van zijn notities (3). Soms kwam ik hem tegen in de "artistengang", een oase van rust, door een gammele poort afgesloten van de drukke Kerkstraat. Hij huurde er samen met Cel van Overberghe een atelier. Hij sloot aan bij de Groep G 58 en ik maakte me verdienstelijk met de weinig artistieke activiteit van het opkuisen van een oud pakhuis, het Hessenhuis, waar de manifestaties, lezingen en tentoonstellingen zouden doorgaan. Toen Serge Largot in een café op het Conscienceplein in Antwerpen, met zicht op de Caroluskerk een aantal schilders samenbracht die zich miskend voelden, "onderaardsen", waren Wim en ik van de partij. Fredje Bervoets stelde Rembranteske etsjes ten toon en kwam maar niet af. Na een tijdje kon hij hijgend uitleggen dat hij met zijn fiets een tram geramd had en dus wat vertraging had opgelopen. De groep werd ironisch Onderaards '62 genoemd, met een allusie op een doordrijvende Largot wiens echte naam Ernest Aerts was, "Onder Aerts" dus (4). Er werd uitbundig gedronken op dit eerste succes, zodanig dat ik Ernest met de tram naar huis bracht en hem er maar niet kon van overtuigen om de kolenkit, die ergens aan zijn hand was blijven hangen, achter te laten. Hij bleef beweren dat het een gouden geschenk was voor zijn Cecile.

Wim, die toen nog niet Wannes heette, en ik waren de benjamins van de groep. Het klikte tussen ons. Wij waren van dezelfde côté. Wim was geboren in de Zirkstraat, ik woonde in de Verbrande Entrepotstraat, in de "Paroche van Miserie" (om het maar eens met hoofdletters te schrijven). Wat een geluk dat we precies daar konden rondlopen en opgroeien tussen de minder geslaagden, de dokwerkers, de eenzamen op hun zolderkamers, de verlichte hoertjes, de hongerigen die hun frieten nog in een puntzak geschept kregen, waarop ze gratis de "Frut" (Gazet van Antwerpen) konden lezen, de eerste Amerikaanse basketballers, de graatmagere vrouw, die de aardappelschillen uit de vuilbakken raapte voor haar "konijnen" (?). Het volkje dat Frans Lamoen bezongen had.

Wim en ik hadden eenzelfde gerichtheid tot de natuur en een gelijklopende muzikale achtergrond. Wims vader zong volksliederen aan de toog, mijn vader, was dirigent van de muziekkapel van de Rijkswacht Antwerpen-Limburg en ik had heel wat zangers en muzikanten thuis zien paraderen. Wanneer we het over het ritmische aspect van een schilderij of tekening hadden, konden de anderen blijkbaar niet volgen. Wij waren lyrischer. Kunst was voor ons warmte, emotie, menselijkheid.

Wannes begon zijn liedjes te componeren en te zingen. Ik had op aanraden van Kor Van der Goten dezelfde muze omhelsd. Wim raadde me een nieuw Japans ("Zaponees") merk van gitaar aan: Ariana, testte het aangekochte meubelstuk en vond de klank excellent, maar niet zo goed als "zijn Spaanse". In het broeierige artistieke en literaire leven van de metropool ontmoette hij op een bepaald ogenblik mijn broer, Rudy Meekers, - eveneens dichter en schilder-, die net het originele idee had opgevat om samen met Frans Neels, een "Zolderkabaret Kalinka" te openen. Het was een zaal op de eerste verdieping boven het café van ex-olympisch worstelaar Gerstmans. Het was een van de eerste keren dat Wannes op een echt podium stond. Ook andere (latere) grootheden kregen een kans: de mimespeler, leerling van Marcel Marceau, Zvi Kanar, de Franse zangeres Line Renaud, de "eerste Vlaamse chansonnier" Kor Van der Goten en anderen. Het Antwerpse publiek bleek er niet rijp voor en na een jaar sloot de barak. "Wannes" kreeg wind in de zeilen, in 1966 nam hij zijn eerste elpee op.

In 1967 kwam de internationale schilders- en beeldhouwersgroep Lumen Numen tot stand. Kari Bert, Largot en Marcel Rademakers (Mark Meekers) namen het initiatief met steun van de criticus Philip d'Arschot en dichter Erik Van Ruysbeek. We wilden reageren tegen het zielloos avant-gardistisch "gemodder" en meenden dat inhoud primair moest staan en niet het experiment om het experiment. Wij wilden -en moesten wel- experimenteren om "Het wonderbare, onuitsprekelijke wezen zelf van de werkelijkheid en van het leven", zoals Van Ruysbeek de inhoud omschreef, op te roepen (5). Het leidde tot nieuwe inzichten in kleur, ruimte, tijd en tot doeken met een sterk doorgedreven lichtwerking. Ik zou deze bevindingen verder uitwerken en later samenvatten in de theorie van het "intensivisme". Wij zochten de fundamenten van de schilderkunst te vernieuwen en lukten daarin via een soort op-art van de kleur (en niet van de lijn), of om het nog sacrileger te omschrijven een soort diepgravende psychedelic art. Wim was geen theoreticus maar voelde aan waar we naartoe wilden, en zijn poëtische werken hoorden inhoudelijk en formeel in onze familie thuis. Hij nam deel aan de eerste tentoonstelling bij Campo op de Meir (Antwerpen, 1967). Op de expositie in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (Antwerpen, 1969) hingen zijn en mijn werken als tweelingbroeders naast elkaar. Hij presenteerde werk in het Kunstkabinet De Lancksweert (Brussel, 1971), Galerie Aleph (Aalst) en de Galerie De Zwarte Panter (Antwerpen, 1971).

In zijn dagboeknotities van 3 en 4 augustus 1993 blikt hij op die periode terug: "... Er was de kunst, die heldere dagen verschafte, en al was er veel fumisme en gespeeld raffinement mee gemoeid, ze heeft me toch door de koude van een moeilijke tijd geholpen. Het schilderen was een welkome koorts, een ontkenning van de wereld zoals ik hem had aangetroffen, maar waartegen ik weerloos was. In de daad van het schilderen vond ik een verbondene die me boven het geschreeuw van een zelfingenomen generatie uittilde. Het waren uren van extreme stilte en bezonkenheid, die me nu nog steeds vertederd achterom doen kijken... " (6)

De aanleiding tot deze bedenkingen is de komst van "Jos Vandeput, de man uit Leuven... Ik heb een uur of vier met hem zitten praten, heb hem honderden tekeningen laten zien. Hij is nu bezig met een tentoonstelling (in Leuven) rond Emiel De Keyser, die evenals ik deel uitmaakte van Lumen Numen." De tentoonstelling kwam er in de kapel van het Cultureel Centrum en Mark Meekers (Marcel Rademakers), medestichter van Lumen Numen verzorgde met een poëtische tekst de inleiding.

Helder drukt Wannes de essentie van Lumen Numen uit. Ook voor mij is het een picturaal en filosofisch eikpunt, waar ik meermaals naar teruggrijp. "Ik ben er veel van vergeten, maar de hoofdlijnen, het lucide geloof in de mogelijkheid het pure licht te bereiken, zijn wel blijven hangen. Daarover kan ik nog veel kwijt. Het metafysische licht! De hoop, het geloof en de liefde! We hadden er de slag van weg. Het verlangen naar zuiverheid... deed ons dromen van een witte, ongenaakbare ruimte. Maar paters waren we niet, we bewogen ons, noodgedwongen, in de wereld, en daar was de ascese van een kale cel ver te zoeken. We bootsten die dan maar na binnen de enclave van onze kunst, onze prille picturaliteit. " (7)

In de oude catalogi vind ik de titels van zijn schilderijen terug: "Landschap", "Dijkrug", "Dijk" , werken uit 1965 en 1966, in donkere diepe tinten, bruin, paars, blauw, mosgroen, geschilderd met brede divisionistische stippen. In het museum hing nog een andere "Dijk" (van iets groter formaat), "Veld" en "Paradijs voor Sacco en Vanzetti", de resultaten van 1968. Op de laatste drie exposities toonde hij een gouache "Weide" en twee doeken "Tuin I" en "Tuin II" (8).

"Kende da? " vroeg hij mij met zijn vinger op het energetische, lichtrijke doek "Dijk", en dan bij "Landschap": "dat is den Doel! Kende da? " Natuurlijk, maar niet als schilder, wel als aanvoerder van een bende chirojongens, die jaarlijks de Flandriaboot namen en gewapend met stokken, elastiekjes en zakken mosselen een namiddag op krabben gingen hengelen. De Doel-doeken komen mij weer voor ogen als ik het gedicht "Overstroming" lees uit Wannes' dichtbundel "Man in Landschap" (9): "Hier is het water wit, / het licht ondraaglijk pril / tot de moegeknepen ogen / niet meer zien waar het ophoudt."

Na de tentoonstelling in Galerie De Zwarte Panter, bij Adriaan Van Raemdonck haakte Wim als schilder af. "Ik heb er niet veel meer over te vertellen. Het heroïsche gevoel is voorgoed verdwenen. Een schilder ben ik nooit geworden." (10) Hij werd definitief Wannes en koos voor de muzikale weg.

Ik trad her en der op in de traditionele jeugdlokalen, kelders en parochiehuizen, nam aan wat wedstrijden deel, werd genomineerd, was finalist, had prijs en haakte uiteindelijk af na een optreden op het derde en laatste Kleinkunsteiland ('67?) in de het Leuvense studentenrestaurant Alma. Ik schoof de gitaar en de luit in de hoek, gezellig naast de schoorsteenmantel en beperkte me tot schrijven en schilderen.

Ik studeerde af, verhuisde naar Leuven, kwam enkel in de metropool voor een tentoonstelling of in de weekends om mijn ouders te bezoeken, die zich in Borgerhout gevestigd hadden.

En dan gebeurde die wonderlijke ontmoeting op een éérste mei van god welk welk jaar zestig. Het was rond half elf, ik wandelde richting Conscienceplein en plots ging de deur van een Spaans café open: "Hé Moat! " riep een stem "We goan iets drinken! " Het werd een glas Spaanse. Neen hij zat niet te wachten op de Een Meistoet, hij had tijd, vertelde dat hij flamenco aan het leren was, deed enkele elegante passen en betoverde mij met duende. "En of ik nog schilderde? " "Natuurlijk". Precies alsof Leuven het einde van alle creativiteit en cultuur betekende.

Ik zou volhouden, ik schreef zelfs! "Gelak aa bruur, de Rudy." Inderdaad, maar die had de pen erbij neergelegd en was definitief naar Frankrijk vertrokken.

Wannes overtuigde mij ervan dat Antwaarps een wereldtaal was. De boeëten (schepen) die in de sluis liggen, verstoan allemoal de bevelen van de sluismeester: "en die sprekt gieën ABN, mor zuiver Antwaarps! Zelfs de Chinezen snappen dat! "

"Neen, naar den Doel ging ik niet meer" (genoeg krabben gevangen). Maar hij ging er nog tekenen en schilderen! Wanneer hij op zijn laatste CD als het ware vanuit het hiernamaals in het liedje "Havenstad" terugblikt: "Heel lang geleden doofde ik mijn sigaret in het water van de dokken", komt in dit melancholisch moment Doel, het dorp van zijn grootmoeder, hem weer voor de ogen.

De mensen spreken liever van "den Doel" en hun stem wordt dan wat warmer. Duizenden Antwerpenaren gingen in die naoorlogse dagen op uitstap met de Flandria naar de aanlegsteiger van Doel om er een namiddag krabben te vangen. De Schelde was nog gezond, nog geen "zwarte rivier". In de bijbel van het Vlaamse stripverhaal, "Het Eiland Amoras", tekent Willy Vandersteen op pagina één 'n aandoenlijk tafereeltje: "Tante Sidonie en Wiske brengen een dagje verlof door te Doel aan de Schelde", en wat anders zouden ze daar aanvangen dan... krabben vangen.

Jaren later zingt Wannes als een volwassen kind: "Het zwellend getij riekt naar zeewier en naar olie. De meeuwen slapen. Heel af en toe klinkt er nen hobo langs de kanten van den Doel. " Wat verder op de CD voegt hij eraan toe: "Ze zeggen dat 't hier stinkt..." Inderdaad Wannes. Afbraak is zowat de enige creatieve activiteit van de Vlaamse Overheid. Ironisch betreurt Wannes het verdwijnen van de natuur en de schoonheid.

Die gehate, barbaarse, niets of niemand ontziende, schaamteloze afbraakpolitiek, die uitverkoop aan projectwikkelaars, die in de jaren zestig begon, waarbij er meer schade aan het culturele patrimonium aangericht werd dan tijdens de wereldoorlog, waarbij het geen haar scheelde of O.L.V.-toren werd gesloopt!

Datzelfde onzalige conglomeraat van politiek en economie zien we weer aan het werk in het polderdorp Doel! Weer moeten de affiches aangekleefd worden: "Ben even naar de bakker, niet afbreken a.u.b."

Weer passen ze in hun onzindelijke manier van denken, economische normen toe op maatschappij, cultuur, moraal, ecologie: een wurgende octopus.

Wim schoof langzaam van mij weg en werd een veraf gelegen eiland in de culturele oceaan. Ik hoorde hem zingen op de radio, bewonderde die fantastische wereldstem, die slechts twee noten nodig had om spanning aan te brengen. Hij werd de gevierde kleinkunstenaar, maar bleef ook schilder.

Hij illustreerde zijn publicaties met abstraherende gouaches, penseeltekenigen en linosneden. In april '89 zag ik hem houtsneden presenteren in 'het winkeltje' van de "Zwarte Panter". Hij deed verder. Zijn notities uit 1990 bevestigen dit: "Ik ben weer aan het aquarelleren geslagen. Mijn penseel is op twee dagen tijds al vaster geworden, mijn composities bewuster, de kleuren zuiverder. Het wazige dat een aquarel soms kan verknoeien, heb ik overwonnen."

Twee augustusdagen later: "Op een bank in de botanische tuin... Ik maak nu schetsen van de omgeving. Bomen, planten, schaduwpartijen in het water, kreupelhout. Een overdaad.

Oneindige nuances van groenen en grijzen, van brons tot het fijnste zilver. Ik sla materiaal op, drink met mijn ogen, vul mijn arsenaal, ontdek subtiele spanningen en proporties die later de aanzet kunnen worden tot nieuwe, vrijere improvisaties." (11). Het stelde me gerust: hij had het penseel er niet bij neergelegd.

In Wannes' teksten wemelt het van kleuren, licht en opvallende wit-zwart-contrasten. Poëtische, zacht getinte passages als: "Ik kom uit een wandtapijt, een los geweven gobelin waarin bruinen domineren van sepia tot het fijnste oker, zodat het er altijd herfst is. Maar de regens zijn er mild en lauw, en voeren luchten vol goudpoeder mee in hun spoor." tref je geregeld aan (12). Hij schrijft met oog van een beeldend kunstenaar.

In zijn notities bespreekt hij tentoonstellingen, zet zich af tegen postmodernisme, minimalisme, conceptuele kunst en andere "dure woorden", tegen de Beuysen en co., waarbij hij eerlijkheid en authenticiteit mist. "Ik zeg het luidop: dit is rommel, een dubieuze triomf van het offensief der middelmaat." Hij hield niet van dit soort "kleinburgerlijk, stereotiep materialisme!" (13)

Deze grootst gemene, gemene deler van de maatschappij ergert hem: "Het is een goed teken dat je aan de kant van de weg zit. Blijf weg van de middenberm: je kunt er alleen je poten verbranden." (14) Ik treed hem hierin bij.

Maar hij spreekt ook vol lof over zijn oude of hedendaagse kunstbroeders. Soms vereert hij hen met een liederencyclus, zoals Fredje Bervoets, de "rabbijn van waasland" (15) of met een reeks gedichten bij de grafiek van Frank Mahieu. Herhaaldelijk verwijst hij naar zijn kunstbroeders, Nolde, Munch, Permeke, Brusselmans of ouwe taaie Pieter Breugel de Oude waarvan hij een kleinkunsthit maakt.

Ik ontmoette hem na zovele jaren opnieuw bij Leo Peeraer, tijdens het tienjarig bestaan van Uitgeverij P. "Dag Moat, hoe ist? Schilderde nog?" vroeg hij alsof de verlopen decennia lucht voor hem waren ." Ik schrijf zelfs" stopte ik hem toe. Ik vernam dat hij gezondheidsproblemen had, hoorde dat hij herstelde en een nieuwe CD opgenomen had: "In de maat der seizoenen". Het is een collectie sterke, trefzekere liederen.

Toen ik in 2007 dorpsdichter van Doel werd, rijpte het plan om Wannes erbij te betrekken. Helaas was het niet het geschikte moment. Hij zou zeker volmondig "joa" gezegd hebben, want zijn "Grootmoeder was van den Doel!" Hij vond de afbraak van Doel een ondemocratische schande! (16)

Neen, ik heb het hem nooit zó horen zeggen, maar ik ken zijn integriteit en zijn afkeer van al wie het waardevolle (af)kraakt! In 1992 stelde hij al vast: "Ne Vlaming is fier, maar waarop is de vraag; / ik zie hem zijn fierheid verkopen. / Zijn roemrijk verleden leit zwaar op zijn maag: / ge ziet het hem schandelijk slopen. / Want met zo 'ne kaalslag verdiend'e veel poen..." (17)

Hij kon geschokt en "aangeslagen" zijn door "de lelijkheid van mensen die de wereld haten en op het geschikte ogenblik lijken te wachten om ons allemaal om het leven te brengen " (18)

Hebben de politici en de havenmandarijnen nog oren?

Hij fulmineerde tegen de verloedering van de natuur en zijn geliefde Schelde: "En langs de randen van het land schuift traag het zwarte slijk, de rouwstoet van de Schelde" (19). "Van zodra iets sterft, gaat men er anders over denken. Zo gaat het nu met de Schelde. Ze is dood en haalt de krantenkoppen."

Hij hekelt het beleid dat zegt "...Nu hebben we andere dingen te doen'. Dingen! Hun zakken vullen, ja, en die zakken zitten nooit vol genoeg. Zo blijft de geldstroom het halen op de natuurlijke stroom, die er eerst langzaam, en dan sneller en sneller aan sterft." (20) Er kwam een "breuk tussen Antwerpen en mij"(...) De seigneurs van de sinjorenstad hebben het zelf gezocht: "Toen ze de oude stad zijn zijn gaan afbreken, te beginnen met mijn buurt, ja, de Vleeshuiswijk. Zelfs de huizen van barokkunstenaars als Artus Quellin en de Fluwelen Brueghel hebben ze gesloopt! De Huurschouwburg, volgens Sir Laurence Olivier het theater met de beste akoestiek van het vasteland, gewoon afgebroken!'' (21)

Wannes refereert hier aan een eerdere uitspraak van 1993: "Matte verdwazing heeft bezit genomen van de stad. Antwerpen heeft zichzelf niet meer in de hand; van haar oude soevereiniteit is iets meer te bespeuren. Men heeft haar verkocht; de gronden, de huizen, het hart en de nieren. Men stoort zich niet aan redelijke argumenten... Als de zaak finaal in elkaar stuikt en de deksels van de potten vliegen, zullen de schuldigen allang over alle bergen zijn. Het is zielig om zien hoe een stad haar identiteit prijsgeeft for a few dollars more." (22) En het werd nog erger: Zíjn dorp Doel, werd door diezefde heren met afbraak bedreigd! Het moet hem diep geraakt hebben: Doel was het land van zijn "magische kinderjaren"! "Toen was de wereld ook al bedorven door domheid maar de waarde die ons droeg was mooi, de natuur een bron van verwondering, ontzag en vreugde. Maar ook daar schijnt een einde aan te komen. We zullen het moeten rooien met de restjes die ons nog blijven: een stukje hier en daar, en heel veel illusie en dromen over ultieme stilte in een bed van sterren, onaanraakbaar." (23)

Doel was voor hem een hoekje uit de Tuin van Eden, een speelplein van kleuren en wolken: "Nee, ge kunt u niet vervelen / a'g het kleurenspel beziet / dat ons daaglijks wordt geboden / door de wilde fantasie van de wolken en de luchten /... 't is om alles te vergeten / en weer kind te willen zijn; / die gigantische theater, / vrij en ongesubsidieerd / voor 't gebruik van alle mensen / die hier ooit zijn gepasseerd." (24)

Op 31 maart '93 had hij een akelige droom -een nachtmerrie uit een Ingmar Bergman-film, - die hij moest neerschrijven en die nog zou uitkomen ook! "Er was ook een eenzame wandeling door een labyrinth, tussen de gekalkte en geteerde muren van een verlaten dorp, waarvan ik nu weet dat het de Grauwse Paal was, bij het Land van Saeftinge." De Grauwse Paal ligt in de schaduw van de wolken uit koeltorens van de kerncentrale, op hooguit twee kilometer van Doel-dorp.

"Aan het einde van de doolhof (er wás een uitweg) kwam ik terecht in een inktzwarte nacht; de tunnel van Gilgamesj. Toen ik terugwilde naar het dorp, vond ik de weg niet meer. De steegjes waren verdwenen..." (25)

Je had de ondergang van Doel gezien, Wannes. De werkelijkheid achterhaalt soms de stoutste fantasie. In "Café met rooi' gordijnen" (1992) zing je heel toepasselijk: "Twintig jaar geleden was dit een landelijk dorp. / nu nog een litteken / waarin we minder en minder herkennen."(26)

Je hebt je verzet en in december 1997 mee het "Adres aan de Vlaamse Regering", ondertekend, waarin staat: "Wij vragen u niet het voortbestaan van Doel nog 10 of 20 jaar te rekken. Wij vragen u om in dit dossier voorrang te geven aan de mens. Wij vragen u te kiezen voor een dorp, voor een streek, voor een vanuit historisch en ecologisch standpunt gezien, méér dan waardevol gebied."

Nu is het bijna zover. In 2006 zingt Wannes op zijn laatste CD "In de maat der seizoenen": "De buldozers kwamen, / wij zagen het aan, / gesust door wat vage beloftes, / maar ik heb nooit geloofd / in dien duisteren boel, / want mijn grootmoeder was van / den Doel"(27).

Met heimwee in de gitaar zingt hij: "Ooit bloeiden er velden. Daar achter den dijk, / een zingend' oase van bloemen, / en vlogen er bieën, / den honing te rijk; / ik hoor ze nog ijverig zoemen." (28)

Met het lied "Verdronken land" belanden we in de directe omgeving van Doel. Het is een brok geografische poëzie (29):

De Lucht is staal,
gespannen boven 't zand.
Ik hoor het slijk
dat met zijn kille woorden
de dagen telt
van het verdronken land, en stilte zingt
in peerelgrijz'accoorden.

Het glazen licht
bedrijft zijn schaduwspel
over het riet
en langs de sprokke dijken.
De luie wind
herinnert 'm nog wel
hoe dat ze voor de storm moesten wijken.

Helaas moet ook dit "paradijs" (de term is hier geen cliché want Wannes gebruikt herhaaldelijk dit woord) eraan geloven en wordt het binnenkort bij het uitbaggeren van de Schelde ondergespoten met giftig slijk.

In de prachtige ode aan zijn "Havenstad", ontmoet hij bij vloed het water dat Doel reeds "gepasseerd" is en mijmert: " Het schijnt dat daar de polder lag, / een zingend land achter de dijken / waarin het koren groeide en den / honing rijpte. / Tot er nieuw' wetten dreigden, / verpakt in de belofte / van zorgeloze zomers, / gesleten aan de voet van het / Atomium." (30)

De machthebbers, die Vlaanderen zouden moeten revitaliseren zijn er de doodgravers van: "En langs de randen van het land / schuift 'lijk 'ne rouwstoet van / bestorven slijk / het water van de Schelde." (31)

Er zal nog veel water door "'t Scheld" vloeien voor die nieuwe rijken wat minder arm van geest, cultuur en medemenselijkheid zijn. "En al kan't u niet schelen / dat 'k ullie verwens, / toch zijd'e 'ne vloek / in de buurt van 'ne mens." (32)

Het meest pregnante, indringende lied van de CD is "Mijn grootmoeder was van den Doel".

Het dorp zal worden afgebroken tegen elke morele, economische, ecologische, culturele logica in. "Ooit groeide er koren, / salaad en parei, / waar a' nu den beton leit te glanzen, / en leefden er vogels / in akker en wei: / fazanten, kalkoenen en ganzen. / Maar nu is 't er stil / en zo dood as 'ne pier, ja zelfs de zon schijnt er doffer..." (33)

Voor Wannes staat de verdwijning van het polderdorp vast, de over-macht is te groot. "De polder moet wijken, / wat wilt ge'r aan doen; / de machtigen hebben gesproken. Ge kunt daarom treuren, / maar d'heilige poen / heeft altijd de wetten gebroken. / Ge moet dat aanveerden, / we staan in de kou, / we worden bespot en vernederd. / Toch doet het me pijn, dat verbeten gevoel, / want mijn grootmoeder was van den Doel."

Wat doe je tegen "... de wet / van 't losbandig profijt"? Die kwam "het licht van de dagen verstoren, / en ik hang in de kroeg / met 'nen triestige smoel / want mijn grootmoeder was van den Doel."

In een interview van 21 januari 2006 bekent hij: "Doel, dat dorp betekent iets voor mij. Dat lied gaat over onmacht: 't Heeft geen zin meer om te protesteren. We worden toch beledigd en vernederd. Punt! Maar het is wel een veel sterkere kritiek dan roepen: 'Rotzakken! Poten af van Doel!'" (34)

En met een diepe zucht: "Ne kleine mens is machteloos. Er worden beslissingen genomen boven onze hoofden. Met dat besef moet je iets doen. Ik kan liederen maken, schrijven, en vooral nadenken. Je moet je weg zoeken. Zo lucide en sereen mogelijk voortgaan. Wat niet gemakkelijk is omdat je in een wereld staat die je bombardeert met zijn mediocriteit en platitudes. De huidige samenleving vind ik zeer vulgair en agressief."(34)

Hij zet het als volgt op muziek: "Ik gaan hier niet klagen, / dat zit er niet in; / 'ne mens moet zijn onmacht / bekennen. / 'k Wil niet protesteren, / dat heeft weinig zin, / al versleet ik nog vijfhonderd / pennen. / Want die ons regeren, / die kennen de weg / om later hun handen te wassen." (34)

De reden waarom je niet protesteert, Wannes, lijkt me onbegrijpelijk. Hier volg ik je niet: ik verslijt er wél mijn pen op. Onrecht is onrecht. Punt. Ik volg je evenmin als je zingt "en ik hang in de kroeg / met 'nen triestige smoel," of in de slotstrofe: "En ik draag vanbinnen / 'nen donkere poel, / want mijn grootmoeder was van / den Doel." (35)

Mag ik je even wat voorzingen uit een van je bloedeigen liederen, "In dien tijd"? Je klaagt er het smoren van de sociale revolutie in partijpolitieke recuperatie aan: "In dien tijd waard'e betrokken / nu is alles ons gelijk / hoe dat z'ons ook koejonneren / we zijn braaf, gelijk een lijk..." Of zal ik het maar stellen met: "'Ne mens moet zijn onmacht bekennen"?

In je dagboek schrijf je: 'Ook al ben ik geen arbeider geworden, toch is er iets essentieels van de werkerstand in me blijven leven: de trots van onmacht.'" (36) Zal ik die berusting maar wijten aan het feit dat het je krachten te boven ging? Ik accepteer je excuus: " mijn bloed was moe'g"!

Hij hield één oog op de drukke stad gericht, het andere op de overkant, waar de natuur zorgde voor het nodige tegengewicht. "Een lang snoer van grijzen en blauwen. De haven ligt stil in de zomeravond; de Schelde een trage beweging kort voor laagtij. Het water, dicht als lood, smoort het stadsgedruis." (37)

Zijn laatste dichtbundel ging over Antwerpen (38). Hij bewonderde zijn stad als een maîtresse, maar bleef kritisch: "Toch is er na een zondvloed altijd een die overblijft / en die hun hoogmoed in zijn liederen bespot. Tot zij voorgoed verdwijnen / in de maalstroom van de tijd." (39)

Dag Wim / Wannes. Wij steken je weg onder een hoop aarde, maar je blijft voor en in ons zingen. En als mijn uur gekomen is hoop ik even sereen als jij de laatste realiteit in het gezicht te kunnen zien: " verzonken in witte gedachten, en ik heb daar beseft dat de dood niet bestaat, en ik hoorde de meeuwen die lachten." (40)

Zonder naïef te zijn, bracht je een boodschap, jawel een boodschap, van schoonheid en empathie met de kleine mens. (41)

Het licht dat je als schilder achterna zat met je penseel, straalt in je liederen: Lumen Numen van eertijds, tot muziek getransformeerd!

Het maanlicht schijnt op mijn hand. De letters werpen lange schaduwen. Ik geef je nogmaals het woord, Wim, met een fragment van het zesde gedicht uit de cyclus met de berustende titel: "Een moegelopen hond in sneeuw" (42):

Mijn witte jas
leg ik op keien van vergeten,
mijn voornaam een hijgen
nu ik op de drempel
van een averechtse stad
de maan
haar trage zelfmoord zie begaan.

Ik spring oneindig donker
in het gat van de lucht.

Ik ben er zeker van dat je ironisch, maar toch mild menselijk monkelt bij al die lofredens van al die achteraf-bewonderaars, die plotse Van de Velde-kenners.

Als ik je hierboven tegen het lijf (?) loop, weet ik wat zeggen: "Hé moat, hoe ist? Zingde nog? Schilderde nog?"

En als we "Piet Brueghel den auwe" tegenkomen is het helemaal feest. Die zal verschieten: "Eindelijk een Vlaming, die niet meer 'in-t-chëvang / t-chëvang van zën kompléksë' zit, die 'dë sleutël... on zën zij' gevonden heeft, en de oproep beantwoord heeft: 'doed-oopë mokt ëm vrij.'" (43) We gaan ze daar beneden alle kleuren van de regenboog laten zien! Met zijn drieën zingen we dan: "Ik heb van een rivier gedroomd / nog zwarter dan de nacht / die eeuwen lang geleden nog naar zeegras rook / en alle soorten vissen droeg. / Langs de groene polder liep, met zilver in heur hand / tot aan het gouden strand." Herhaling 1e couplet: "Ik heb van een rivier gedroomd / nog zwarter dan de nacht / die langs 'nen berg puinen / naar de Noordzee schoof..." (44)

Mark Meekers (Marcel Rademakers), dorpsdichter van Doel

(1) In de Tijd (notities 1987-1993), Paradox Pers, Antwerpen, 2000, p. 117
(2) In de Tijd, p. 8
(3) In de Tijd, p. 20
(4) A. Van Wiemeersch, art.: Onderaards, in: Internationaal Lexicon van de moderne beeldende kunst, Kunstforum, 1988, p. 203
(5) Mark Meekers, Lumen Numen, 1967-1982, Fusion, Champniers 2007; Wim Pas, art.: Lumen Numen, in: Cercles Artistiques, in: Dictionnaire Biographique, Arts plastiques en Belgique, peintres, sculpteurs, graveurs 1800-2002, uitg.: Arto, dl I, Antwerpen, 2002, p. 74-75
(6) In de Tijd, p. 225
(7) In de Tijd, p. 226
(8) Lumière et numineux, Licht en numen, inleidingen/introductions, s.l., aflevering een, september 1967, 32 p.; Lumen numen, kataloog en teksten, s.l., aflevering twee, mei 1969, 36 p.; Lumen numen, s.l., (1971), 12 p.; Lumen Numen, nummer 6, 1972, éd. M.C.R., Houffalize, 25 p.
(9) Man in Landschap, Nioba, Antwerpen-Amsterdam, 1989, p. 11
(10) In de Tijd, p. 225
(11) In de Tijd, p. 119-120
(12) In de Tijd, p. 7
(13) In de Tijd, p. 37, 121, 204
(14) Manu Adriaans, Kleinkunst, De komplete kleinkunstgeschiedenis, Globe, Gent, 1998, p. 88
(15) Man in Landschap, p. 44
(16) P. Vantyghem, art.:"Wannes toonde velen de weg", De Standaard, 12/11/08
(17) Naar de Provence, op: CD "Café met rooi gordijnen", 1992
(18) In de Tijd, p. 89
(19) Een wad in de tijd, Uitgeverij P, Leuven, 1997, p. 43
(20) In de Tijd, p. 108
(21) D. Martens, art.: Wannes Van de Velde (68) na vier jaar strijd met Leukemie, in: Het Nieuwsblad, 26/02/2005
(22) In de Tijd, p. 235
(23) In de Tijd, p. 187
(24) In de maat der seizoenen, op CD: In de maat der seizoenen, 2006
(25) In de Tijd, p. 198
(26) Het huis dat na zoveel eeuwen, op CD: Café
(27) Mijn grootmoeder was van den Doel, op CD: In de maat
(28) Mijn grootmoeder was van den Doel, op CD: In de maat
(29) Verdronken land, op CD: In de maat
(30) Havenstad, op CD: In de maat
(31) Havenstad, op CD: In de maat
(32) Oorlogsgeleerden, op CD: In de maat
(33) Mijn grootmoeder was van den Doel, op CD: In de maat
(34) Interview in: Brussel Nieuws, 21/01/06
(35) Mijn grootmoeder was van den Doel, op CD: In de maat
(36) Dirk Martens, in: Nieuwsblad, 26/02/2005
(37) In de tijd, p. 72
(38) Havenbeelden, Uitgeverij P, 2006, 48 p.
(39) Havenbeelden, p. 25
(40) Dublin Bay, op CD: In de maat
(41) G. Goris, art.: Wannes Van de Velde: 'Het is in de stilte dat... , in: MO, Mondiaal Nieuws, 17/11/08
(42) Man in Landschap, p. 76
(43) Pieter Brueghel in Brussel, op CD: Wannes Van de Velde, M'n Beste, 1969
(44) De Zwarte Rivier, op CD: De zwarte rivier, 1989