Over Stromen en Overstromen Ludo Dirks

HOU DE ZANDZAKJES MAAR KLAAR

Volgens consultant Ludo Dirks neemt het gevaar van een grote overstroming in het Scheldebekken alleen maar toe. Er moet dringend een globale studie en een doordachter beleid komen.

In zijn studie "Over Stromen en Overstromen" zet consultant in watergebonden infrastructuurwerken Ludo Dirks nog eens de hele problematiek van het Scheldebekken uiteen, zoals sommige - vaak dwarsliggende - wetenschappers dat al een halve eeuw geleden hadden gedaan. De hemeltergende wateroverlast van de voorbije jaren en dagen (de overstroming in Merksem, de problemen met het Schijn) bevestigen de conclusies van Dirks en zijn voorgangers. Dirks waarschuwt zelfs voor een regelrechte ramp bij zwaar noodweer. Tussen oktober en maart zijn de dijken in de Scheldemonding zodanig verhoogd dat zij niet meer kunnen overstromen. Maar mocht een storrnvloed zoals die van 1 februari 1953 zich herhalen, dan zou een vloedoverschot van minstens 50 miljoen kubieke meter ongehinderd tot Antwerpen opgestuwd worden en met een waterpeil van +9,05 meter alle dijken of waterkeringen overspoelen, die slechts +8,35 meter hoog zijn. Vanaf Oosterweel, waar de hoogte van de Scheldedijken van +11 meter naar +8,35 meter zakt, overspoelt de watermassa dan meteen het oude stadscentrum van Antwerpen, grote delen van de rechter- en linkeroever en ongetwijfeld ook de Kennedytunnel. Die dreigt zelfs meteen vol te lopen, aangezien de dijken, waarop nota bene de ventilatiegebouwen van de tunnel staan, niet hoger zijn dan +8,35 meter. De stormvloed zal zich dan verder langs de oevers van de Schelde en haar bijrivieren voortbewegen. Forse regenbuien kunnen de catastrofe alleen maar verergeren.

VERDIEPING VAN SCHELDE KAN RAMPZALIGE GEVOLGEN HEBBEN

Het Scheldebekken van de monding in Breskens-Vlissingen tot aan de Rupelmonding (de Beneden-Schelde) is goed voor iets meer dan 20.000 vierkante kilometer of 25.000 voetbalvelden. Het gebied van Rupelmonde tot Gent (de BovenSchelde) en de bekkens van de Durme, de Rupel met zijn bijrivieren de Nete(n), de Dijle, de Demer en de Zenne zijn op hun beurt goed voor bijna 20.000 vierkante kilometer. Ook zij zijn dagelijks aan het getij onderhevig, met alle gevolgen van dien zowel voor de eigen bedding als voor die van de Schelde. 'Het is onthutsend' schrijft Dirks 'als men bedenkt dat zowel voor de verdieping van de Schelde, de gevolgen van de baggerwerken op de getijvoortplanting, de beveiliging tegen stormtij en het verzekeren van de waterafvoer van onze onbevaarbare waterlopen geen globaal wetenschappelijke ondersteuning voor de sturing van het beleid aanwezig was en is.'
De Westerschelde en haar bijrivieren hebben immers van nature al de neiging te verzanden en aan te slibben. Menselijke ingrepen, zoals bochtafsnijdingen en baggerwerken hebben voor nog meer zand en nog meer slib gezorgd. De analyse die Ludo Dirks van de Tienjarige Tijtabellen maakt, leert dat in de Schelde en alle bijrivieren de verhouding tussen de duur van eb en vloed 'overal is verslechterd. Vooral in de Kleine en de Grote Nete, de Dijle en de Zenne is de toestand ongunstig geëvolueerd. Weliswaar is de toestand nog niet als deze in de Durme, maar waakzaamheid is zeker geboden.'
Dit betekent dat de vloed in korte tijd én met forse kracht sedimenten vanuit zee aanvoert, maar dat deze samen met lokale sedimentatie steeds meer tijd krijgen om bij eb te bezinken, slib te vormen en de rivierbedding op te hogen. 'Het is daarom niet te verwonderen dat men de laatste jaren zelfs aanslibbingen in de rioleringsstelsels van gemeenten, gelegen langs het tijbekken, vaststelt' merkt Dirks nog op. En zo is het 'gelet op wat voorafgaat, begrijpelijk dat de waterafvoer van vele steden en gemeenten bemoeilijkt, zoniet onmogelijk wordt, vooral in periodes van sterke regenneerslag en hoogwater in de Schelde. Een vergelijking van de hoogwaterstanden tijdens de wateroverlast van 27 februari 1990 leert dat, stroomopwaarts Antwerpen, alle waarden hoger lagen dan op 1 februari 1953. In Sint-Amands was het hoogwaterpeil 41 centimeter, opwaarts Boom 54 centimeter, in Mechelen 97 centimeter en in Hamme niet minder dan 1, 14 meter hoger dan de waarden genoteerd op 1 februari 1953. Deze cijfers wijzen op een sterke vermindering van het kombergingsvermogen van al onze bijrivieren.'

CIJFERS SPREKEN BOEKDELEN

Niet zonder een knipoogje naar de ingewijden verwijst Ludo Dirks ook nu weer (zoals in 1968 in Waar de Schelde bleef stille staan) naar een bijdrage van ir. H. Holsters in de jubileumuitgave van de Vlaamse Ingenieurs Vereniging (VIV) in 1948. Hij kwam toen tot het besluit dat de Westerschelde beter niet ingedijkt kon worden en dat de baggerwerken in de toekomst zeker niet mochten toenemen. Welnu, tussen 1950 en 1997 werd in de Westerschelde bijna 600 miljoen kubieke meter of gemiddeld 13 miljoen kubieke meter per jaar gebaggerd. Uiteraard om de toegankelijkheid van de haven van Antwerpen voor liefst zo groot mogelijke schepen te verzekeren. Niettegenstaande al die dure baggerwerken (ongeveer 3,5 miljard frank per jaar met inbegrip van de slib-berging) is volgens Ludo Dirks 'de diepgang van de Schelde er niet spectaculair op vooruitgegaan'. Erger nog, controle van de statistieken leert dat slechts 600 van de 16.000 schepen die per jaar in de Antwerpse haven aanmeren, dieper liggen dan 38 voet (11,50 meter). Ludo Dirks stelt dan ook de retorische maar pijnlijke vraag voor hoeveel (diepliggende) schepen de verdieping van de Schelde en de verruiming van het vaarvenster een daadwerkelijk voordeel` betekenen ?
Kortom, de Vlaamse overheid zou het best eens een degelijke kosten-batenanalyse laten maken vooraleer zij verder ingaat op de dithyrambische uitspraken van de Antwerpse havenschepen Leo Delwaide (VLD) om de vaargeul nog dieper dan 48 voet uit te baggeren. Want schrijft Dirks 'volgens deskundigen is het niet uit te sluiten dat de verdieping van de Schelde een negatieve invloed op de getijvoortplanting of amplitude van de Schelde zou kunnen hebben. Indien ondanks alle baggerwerken het tijvenster zou verkorten in plaats van de beoogde verlenging te realiseren, dan zou dit rampzalige gevolgen hebben voor de scheepvaart naar Antwerpen, voor het evenwicht van de Schelde, haar bijrivieren en, last but not least, het overstromingsgevaar.'
Biedt de verdere afwerking van het Sigmaplan met zijn 750 kilometer dijken en 1500 ha potpolders dan geen garantie ? Dit plan is volgens Ludo Dirks dringend aan een actualisering toe. Stroomopwaarts van Antwerpen moeten de dijken nog over een lengte van 100 kilometer worden verhoogd van +8 meter tot +8,5 meter. De lijst van de nog uit te voeren werken langs de Schelde, de Rupel, de Nete, de Dijle, de Durme en de Zenne is verontrustend lang. Zeker aan de vooravond van de najaarsstormen.
Bovendien zijn de bestaande (517 ha) overstromingsbekkens of potpolders slechts goed voor het opvangen van amper 15 miljoen (van de 40 á 50 miljoen) kubieke meter vloedvolume stroomopwaarts van Antwerpen. En volgens Ludo Dirks bieden zelfs de geplande (587 ha) potpolders in Kruibeke, Bazel en Rupelmonde en die (307 ha) in Bornem-Hingene en Vlassenbroek 'onmogelijk een oplossing voor de stad Antwerpen en de afwaartse havengebieden. Ten eerste gelet op hun opwaartse ligging ten overstaan van de stad Antwerpen. Ten tweede de onvoldoende bergingsmogelijkheden in geval van zware storm met een dito vloedvolume. De twee nieuwe overstromingsbekkens kunnen enkel, in opwaartse richting, het waterpeil helpen verlagen op voorwaarde dat men niet te maken krijgt met een lange stormperiode met meervoudige hoogwaters, zoals begin februari 1953.'

STUDIE EN DEBAT NODIG

Bij zware storm zal immers zo'n 50 miljoen kubieke meter water moeten geborgen worden vooraleer de vloedgolf Antwerpen bereikt. Maar omdat de natuurlijke polders stroomafwaarts van Antwerpen grotendeels gebetonneerd en ingedijkt havengebied geworden zijn. kan de stormvloed daar niet meer uitrazen : 'Dit betekent dat in eerste instantie stroomafwaarts van Antwerpen een oplossing tegen overstromingen moet worden gevonden. In plaats van een investering voor de aanleg van de potpolders in Kruibeke-Bazel-Rupelmonde en in BornemHingene en Vlassenbroek te plannen, zou de Vlaamse gemeenschap er beter aan doen oplossingen aan te reiken, die daadwerkelijk de beveiliging van de stad Antwerpen, de industriële vestigingen op beide oevers van de Schelde en haar bijrivieren kunnen garanderen.'
Meteen wordt hier een wereldprimeur voorgesteld voor het tijdelijk bergen van de stormvloedoverschotten in de havendokken op linker- en rechteroever.
Zoals de bergingscapaciteit van de bestaande wachtbekkens werd onderschat, werden ook de hoeveelheden en de aard van het slib zowel in de bevaarbare als de onbevaarbare waterlopen van het Scheldebekken geminimaliseerd. Dat ook de 1200 kilometer onbevaarbare waterlopen (onder de bevoegdheid van het Vlaamse gewest) hun invloed hebben op de waterafvoer, is onlangs nog eens bewezen in Antwerpen (Merksem). Berekend werd dat er uit het Schijn alleen al 750.000 kubieke meter verontreinigd slib (voor ongeveer 2,3 miljard frank) zou moeten worden verwijderd. En nog eens 125 kubieke meter uit andere onbevaarbare waterlopen. Plus de aanleg van meer dan dertig wachtbekkens.
Indien Vlaanderen ook voor de onbevaarbare waterlopen en hun omwonenden een statistisch vooropgesteld veiligheidsniveau van één overstroming in de honderd jaar zou willen garanderen, 'dan is een totale investering van 30 miljard (in de komende tien jaar) vereist, te spreidden over diverse wachtbekkens en overstromingszones. Hiervoor zouden in het nieuwe Structuurplan Vlaanderen 15.000 ha moeten worden gereserveerd.'
Bovenop deze jaarlijkse 3 miljard frank moeten in het komende decennium dan nog geteld worden : 2,5 miljard frank per jaar voor de baggerwerken om de Antwerpse haven toegankelijk te houden; 1 miljard frank per jaar voor de berging en de verwerking van het baggerslib uit de Beneden-Schelde ; en 1 miljard frank om het Sigmaplan af te werken, liefst zonder de bouw van een stormvloedkering in Oosterweel wegens de schadelijke gevolgen ervan voor het Scheldebekken.
Alvorens in de komende tien jaar 100 miljard frank te besteden, zijn een globale studie en een politiek debat echt wel wenselijk. Over Stromen en Overstromen kan de opmaat zijn.

RA EN HET ZONLICHT

Een recente studie bevestigt wat men 32 jaar geleden ook al wist. Maar sommige beleidsmakers zijn dan ook ziende blind.
Ra is de oud-Egyptische zonnegod, stichter van Heliopolis en voorvader van de farao's, die overigens het verval van de zonnestad inluidden. Ra is echter ook de naam van het groepje architecten, stedebouwkundigen, economen en ingenieurs rond ir. André Mertens (1914-1998), wiens vaak visionaire inzichten en beginselvastheid veel ambtenaren en politici in de jaren zestig en zeventig deed stijgeren: op Stedebouw, Openbare Werken en elders. Zo publiceerde de Ra-groep in 1968 "Waar de Schelde bleef stille staan." De pocket was een pleidooi voor 'een Antwerpse schaalvergroting tot aan Zeebrugge', zo nodig via een nieuwe waterweg van Zeebrugge via Zelzate naar Antwerpen-Linkeroever. Die studie bevat ook (nog steeds zeer actuele) waarschuwingen omtrent dreigende hoogwaterstanden en overstromingen in het Scheldebekken 'aangezien alle waterloopkundige proeven. die met ernst verricht worden. enkel zouden bewijzen dat er aan de nautische Scheldetoegankelijkheid praktisch niets te verbeteren valt terwijl het evenwicht van die tijrivier des te meer kan verslechten'. Deze vaststelling van 32 jaar geleden is actueler dan ooit. De beleidsmakers konden dus weten dat mede door de baggerwerken stroomafwaarts van Antwerpen de verzanding stroomopwaarts en derhalve ook de overstromingsrisico's zouden toenemen.
Een van de leden van de Ra-groep en medeauteur van het boekje was Ludo Dirks (55), technisch ingenieur bouwkunde. Toen Vlaams minister johan Sauwens (VU) bevoegd was voor Openbare Werken en Verkeer was Ludo Dirks een van zijn adviseurs (van '88 tot '91). Vandaag is hij opnieuw zelfstandig consultant inzake watergebonden infrastructuurwerken en haalt hij nog eens uit in "Over Stromen en Overstromen." In vijfenzeventig pagina's zet hij de hele problematiek uiteen en bevestigt hij, aan de hand van soms onuitgegeven materiaal, enkele verontrustende vaststellingen en prognoses van toen.
Er zijn immers beleidsmakers die zelfs het zonlicht negeren.

'Over Stromen, en Overstromen' is te bestellen op faxnummer 03-366 07 80 en kost 1100 fr verzendingskosten inbegrepen.

(Frank De Moor - Knack, 27 september 2000)